Divulgare la privacy e la cybersecurity nelle aziende
con spiegazioni semplici e operative, AI assisted
Osservatorio a cura del dott. V. Spataro 



   demo 2025-05-08 ·  NEW:   Appunta · Stampa · Cita: 'Doc 99681' · pdf

1/19 Geschillenkamer Beslissing ten gronde 73/2025 van 23 april 2025 Dossiernummer : DOS 2024 02177 Betreft : Klacht tegen BPost betreffende het fotograferen door een postbeambte van de identiteitskaart van de klager bij ontvangst van een aangetekende zen

abstract:






analisi:

L'analisi è riservata agli iscritti. Segui la newsletter dell'Osservatorio oppure il Podcast iscrizione gratuita 30 giorni

-




index:




testo:

Eestimated reading time: 36 min 1 / 19 Geschillenkamer Beslissing ten gronde 73 / 202 5 van 23 a ...

 


Testo riservato. Per iscriversi:
all'Osservatorio - al Podcast (30 gg gratuito)

5 van 23 april 2025
Dossiernummer : DOS - 202 4 - 0 2177
Betreft : Klacht tegen BPost betref fende het fotograferen door een postbeambte van
de identiteitskaart van de klager bij ontvangst van een aangetekende zending
De Geschillenkamer van de Gegevensbeschermingsautoriteit (hierna ‘GBA’) , samengesteld uit de
heer H ielke H IJMANS , voorzitter , en de heren Dirk Van Der Kelen en Romain Robert , leden ;
Gelet op Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016
betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van
persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van
Richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming), hierna “ AVG ” ;
Gelet op de wet van 3 december 2017 tot oprichting van de Gegevensbeschermingsautoriteit,
hierna “ WOG ” ; 1

Gelet op het reglement van interne orde, zoals goedgekeurd door de Kamer van
Volksvertegenwoordigers op 20 december 2018 en gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad op
15 januari 2019;
Gelet op de stukken van het dossier;
H eeft de volgende beslissing genomen inzake:
De klager: X , hierna “de klager” ;
De verweerder: BPost , met maatschappelijke zetel te Anspachlaan 1 bus 1 – 1000 Brussel , met
ondernemingsnummer 0214.596.464 , vertegenwoordigd door mr. Heidi
Waem en mr. Simon Verschaeve , hierna “de verweerder ” .


1
De GBA herinnert eraan dat de wet van 25 december 2023 tot wijziging van de wet van 3 december 2017 tot oprichting van
de Gegevensbeschermingsautoriteit (WOG), en het nieuw reglement van interne orde van de GBA, op 1 juni 2024 in werking
zijn getreden. De nieuwe bepalingen zijn van toepassing op klachten, bemiddelingsdossiers, verzoeken, inspecties en
procedures voor de Geschillenkamer die aanvangen vanaf deze datum. De nieuwe WOG is beschikbaar via deze link:
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi_loi/change_lg.pl ?language=nl&la=N&cn=2017120311&table_name=wet, en het
reglement van interne orde via deze link: < https://www.gegevensbeschermingsautoriteit.be/publications/reglement - van -
interne - orde - van - de - gegevensbeschermingsautoriteit.pdf>. Dossiers die zijn aangevat vóór 1 juni 2024, waar dit dossier deel
van uitmaakt, zijn daarentegen onderworpen aan de bepalingen van de WOG en het reglement van interne orde zoals deze
bestonden vóór deze datum.

Beslissing ten gronde 73 / 202 5 — 2 / 19
I. Feiten en procedure
1. Het voorwerp van de klacht betreft het fotograferen door een postbeambte van de
identiteitskaart van de klager in het geval deze een aangetekende zending wil ontvangen.
2. Op 3 mei 2024 dient de klager een klacht in bij de Gegevensbeschermingsautoriteit tegen
verweerder.
3. Op 18 juni 2024 wordt de klacht door de Eerstelijnsdienst ontvankelijk verklaard op grond
van de artikelen 58 en 60 WOG en wordt de klacht op grond van art ikel 62, § 1 WOG
overgemaakt aan de Geschillenkamer.
4. Op 10 juli 2024 beslist de Geschillenkamer op grond van art ikel 95, § 1, 1° en art ikel 98 WOG
dat het dossier gereed is voor behandeling ten gronde en worden de betrokken partijen per
aangetekende zending in kennis gesteld van de bepalingen zoals vermeld in artikel 95, § 2,
alsook van deze in art ikel 98 WOG. Tevens worden zij op grond van art ikel 99 WOG in kennis
gesteld van de termijnen om hun verweermiddelen in te dienen.
De reikwijdte van de zaak werd vastgesteld op de volgende vermeende inbreuken:
• Mogelijke schending van artikel 5.1.a) juncto artikel 6.1 van de AVG vanwege het
ontbreken van een rechtsgrond voor de verwerking van de persoonsgegevens op
de identiteitskaart van de klager;
• Mogelijke schending van artikel 5.1.c) van de AVG vanwege het ontbreken van de
noodzaak om alle gegevens van de identiteitskaart van de klager te verwerken voor
de specifieke doeleinden van de verwerking;
• Mogelijke schending van artikel 5.1.e) van de AVG vanwege het langer bewaren van
de persoonsgegevens dan noodzakelijk voor de doeleinden van de verwerking;
• Mogelijke schending van artikel 24 van de AVG vanwege het ontbreken van
voldoende organisatorische maatregelen om de correcte toepassing van de
voorziene richtlijnen inzake persoonsgegevensverwerking door alle werknemers te
laten respecteren.
De uiterste datum voor ontvangst van de conclusie van antwoord van de verweerder werd
vastgelegd op 19 augustus 2024 , deze voor de conclusie van repliek van de klager op 16
september 2024 en ten slotte deze voor de conclusie van repliek van de verweerder op 14
oktober 2024 .
5. Op 11 juli 2024 aanvaardt de klager elektronisch alle communicatie omtrent de zaak , vraagt
hij een kopie van het dossier (art ikel 95, § 2, 3° WOG), dewelke hem werd overgemaakt op
15 juli 2024 en geeft hij te kennen gebruik te willen maken van de mogelijkheid om te worden
gehoord .

Beslissing ten gronde 73 / 202 5 — 3 / 19
6. Op 11 juli 2024 aanvaardt de verweerder elektronisch alle communicatie omtrent de zaak ,
vraagt hij een kopie van het dossier (art ikel 95, § 2, 3° WOG), dewelke hem werd
overgemaakt op 15 juli 2024 en geeft hij te kennen gebruik te willen maken van de
mogelijkheid om te worden gehoord, overeenkomstig artikel 98 WOG . In hetzelfde schrijven
vraagt de verweerder een verlenging van de conclusietermijnen met een maand.
7. Op 15 juli 2024 staat de Geschillenkamer de verweerder een verlening van de
conclusietermijn van twee weken toe. De reikwijdte van de zaak wordt onveranderd
overgenomen.
De uiterste datum voor ontvangst van de conclusie van antwoord van de verweerder werd
vastgelegd op 2 september 2024, deze voor de conclusie van repliek van de klager op 30
september 2024 en ten slotte deze voor de conclusie van repliek van de verweerder op 28
oktober 2024.
8. Op 2 september 2024 ontvangt de Geschillenkamer de conclusie van antwoord vanwege de
verweerder .
9. Op 3 oktober 2024 ontvangt de Geschillenkamer van de klager een verzoek tot uitstel voor
het indienen van zijn conclusies, wat hem diezelfde dag werd toegestaan. De nieuwe termijn
voor ontvangst van de conclusie van antwoord van de klager werd vastgelegd o p 7 oktober
2024 en deze voor de conclusie van repliek van de verweerder op 4 november 2024.
10. Op 7 oktober 2024 ontvangt de Geschillenkamer de conclusie van repliek van de klager .
11. Op 31 oktober 2024 ontvangt de Geschillenkamer de conclusie van repliek van de
verweerder .
12. Op 9 december 2024 worden de partijen ervan in kennis gesteld dat de hoorzitting zal
plaatsvinden op 21 januari 2025 .
13. Op 21 januari 2025 worden de partijen gehoord door de Geschillenkamer.
14. Op 29 januari 2025 wordt het proces - verbaal van de hoorzitting aan de partijen voorgelegd.
15. Op 11 februari 2025 ontvangt de Geschillenkamer vanwege de verweerder enkele
opmerkingen met betrekking tot het proces - verbaal, dewelke zij beslist mee op te nemen in
haar beraad.
II. M otivering
II.1. Voorwerp van de klacht: b eschrijving van de verwerking
16. BPost werd door de wetgever in de wet van 26 januari 2018 betreffende de postdiensten
(hierna ‘wet op de postdiensten’) aangeduid als aanbieder van universele postdiensten,
waaronder “ de diensten in verband met aangetekende zendingen en zendingen met

Beslissing ten gronde 73 / 202 5 — 4 / 19
aangegeven waarde.” 2
Artikel 9 van het Koninklijk Besluit ter uitvoering van de wet op de
postdiensten (hierna ‘uitvoeringsKB’) 3
betreft de maatregelen ter identificatie van de
geadresseerde of zijn gevolmachtigde. 4
In uitvoering van deze wet en het uitvoerings KB,
vraagt een postbeambte, ter plaatse of in het postkantoor, de identiteitskaart van de
ontvanger van een aangetekende zending ter identificatie en neemt deze postbeambte met
het hiertoe bestemde apparaat (hierna ‘de Mobi’) een foto van de identiteitskaart om deze
identiteitscontrole aan te kunnen tonen, gezien de juridische waarborgen die rusten op een
aangetekende zending. Deze foto ’ s van de identiteitskaarten worden beveiligd opgeslagen
voor 13 maanden, waarna ze vernietigd worden.
17. De klager verzet zich niet tegen het controleren van zijn identiteit aan de hand van zijn
identiteitskaart, maar verzet zich wel tegen het fotograferen van zijn identiteitskaart als
bewijs van deze identiteitscontrole .
18. De verweerder bepaalt als werkgever van de postbediendes het doel en de middelen van
deze gegevensverwerking. De verweerder steunt daarvoor op de wet op de postdiensten en
op het uitvoeringsKB en is de verwerkingsverantwoordelijke van deze verwerking.
II.2. De ontvankelijkheid van de klacht
19. De verweerder argumenteert dat , alhoewel de klacht is ingediend voor de inwerkingtreding
van de wetswijziging van de WOG, de ontvankelijkheidsverklaring van de Eerstelijnsdienst
(hierna ‘ELD’) dateert van na diezelfde inwerkingtreding. De klacht voldoet daarbij niet aan
de nieuwe ontvankelijkheidscriteria omdat de klager niet eerst zijn rechten had uitgeoefend
en omdat er reeds een andere procedure lopende was voor gelijkaardige feiten bij de
Geschillenkamer. De verweerder is dus van men ing dat de klacht on ontvankelijk was en ten
onrechte naar de Geschillenkamer is doorverwezen. In de opmerkingen van de verweerder
op het PV van de hoorzitting verduidelijkt de verweerder zijn standpunt: a angezien er geen
overgangsregeling bestaat voor de WOG, zoals die wel bestaat voor de aanpassing van het
Reglement van Interne Orde van de GBA 5
, is de verweerder van mening dat de ELD de

2
Artikel 15 §1 4° van de wet van 26 januari 20 1 8 betreffende de postdiensten .
3
Koninklijk Besluit van 14 maart 2022 betreffende de postdiensten .
4
Artikel 9 § 1. De ingeschreven zendingen worden bezorgd tegen aftekening door de geadresseerde of zijn gevolmachtigde.
De identiteit van de geadresseerde of van zijn gevolmachtigde wordt daarbij gecontroleerd op basis van een identiteitsbewijs.
De hoedanigheid van de gevolmachtigde wordt aangetoond conform de bepalingen van artikel 20. Teneinde aan te tonen dat
de identiteit van de geadresseerde of zijn gevolmachtigde weldegelijk werd gecontroleerd, neemt de aanbieder van
postdiensten een handgeschreven, fotografische of elektronische kopie van het identiteitsbewijs of gebruikt hij eender welk
ander bewijsmiddel dat hij nuttig acht. Het bewijs van de bezorging, van de verificatie van de identiteit en, desgevallend, van de
verificatie van de hoedanigheid van de gevolmachtigde , wordt gedurende dertien maanden bewaard door de aanbieder van
postdiensten.
§ 2. Het identiteitsstuk verwijst naar elk document aan de hand waarvan men zich kan vergewissen van de identiteit van een
persoon, zonder zich te beperken tot een identiteitskaart, een paspoort of een rijbewijs. Dat document, dat afkomstig is van
een federale, regionale, provinciale of gemeentelijke administratieve overheid vermeldt de naam en de voornaam van de
houder en is voorzien van een foto waarop de houder herkenbaar is.
5
Artikel 56.3 van de wet van 25 december 2023 tot wijziging van de wet van 3 december 2017 tot oprichting van de
Gegevensbeschermingsautoriteit.

Beslissing ten gronde 73 / 202 5 — 5 / 19
nieuwe ontvankelijkheidscriteria had moeten toepassen op de klacht. Daarbij wijst de
verweerder erop dat de nieuwe ontvankelijkheidscriteria reeds deel uitmaakten van het
sepotbeleid van de Geschillenkamer en dus een wettelijke verankering waren van een
reeds gevoerd beleid. Tenslotte verwijt de verweerder de Geschillenkamer dat deze bij haar
beslissing omtrent de beoordeling ten gronde van deze zaak haar eigen sepotbeleid, in casu
de twee criteria waarvan sprake, niet heeft toegepast.
20. Over de ontvankelijkheid van de klacht, wijst d e Geschillenkamer op A rrest 2022/AR/42
waarin het Marktenhof stelt: “ […] la LCA ne prévoit pas que la Chambre contentieuse, une
fois saisie d’une plainte, puisse prendre de décision sur la recevabilité des plaintes
adressées à l’APD ” 6
en “ Il ressort de la lecture [des articles 94, 95 et 100 de la LCA] que le
législateur n’a pas prévu, pour la Chambre contentieuse, la possibilité de prendre une
décision quant à la recevabilité de la plainte dont e l l e a été saisie […] ” 7
. In dit geval heeft de
Eerstelijnsdienst geoordeeld dat de k lacht ontvankelijk was en kan de Geschillenkamer hier
niet op terugkomen. Er is bovendien geen griefhoudend gevolg voor de verweerder
aangezien de twee criteria waarvan sprake ook kunnen worden beoordeeld door de
Geschillenkamer in het kader van een eventuele sepotbeslissing en aangezien de
verweerder nog alle mogelijkheden heeft om zich tegen deze klacht te verweren.
21. Aangaande de beslissing van de Geschillenkamer om de zaak niet te seponeren maar wel
ten gronde te behandelen, wijst de Geschillenkamer op het arrest 2021/AR/1044 van het
Marktenhof dat stelt: “ Het middel waarbij de FOD FINANCIËN laat gelden dat het
sepotbeleid door de Geschillencommissie niet gevolgd werd, is niet gegrond. […] Dat er tot
seponering ‘kan’ overgegaan worden (artikel 100 §1, 1° WOG) geeft geen recht op
seponering [… ]” 8
. Het feit of de Geschillenkamer al of niet overgaat tot een sepotbeslissing
is haar discretionaire bevoegdheid, het sepotbeleid geeft daarbij richting aan de partijen
maar is in geen geval bindend voor de Geschillenkamer als het gaat over de beoordeling om
het al of niet seponeren van klachten.
22. De Geschillenkamer oordeelt dit middel ongegrond.
II.3. De bevoegdheden van de Geschillenkamer
23. De verweerder is van mening dat de klacht en de daaruit volgende vermeende inbreuken
tegen de rechtsgrond, de min imale gegevensverwerking en de opslagbeperking geen

6
Hof van Beroep Brussel, sectie Marktenhof, arrest 2022/AR/42 van 8 juni 2022, randnummer 20. Machinevertaling: “ de WOG
bepaalt niet dat de Geschillenkamer , zodra een klacht bij haar is ingediend, een beslissing kan nemen over de ontvankelijkheid
van klachten die aan de GBA zijn gericht .”
7
Ibid, randnummer 21. Machinevertaling: “ Bij lezing [van de artikelen 94, 95 en 100 van de WOG ] blijkt duidelijk dat de wetgever
niet heeft voorzien in de mogelijkheid dat de Geschillenkamer een beslissing neemt over de ontvankelijkheid van de aan haar
voorgelegde klacht. ”
8
Hof van Beroep Brussel, sectie Marktenhof, arrest 2021/AR/1044 van 1 december 2021, randnummer 7.2.

Beslissing ten gronde 73 / 202 5 — 6 / 19
betrekking hebben op inbreuken die werden begaan door de verweerder, aangezien de
aangevochten procedure is voorgeschreven door het uitvoeringsKB . De verweerder is
eveneens van mening dat de Geschillenkamer niet bevoegd is om de naleving van de
interne richtlijnen van de verweerder te monitoren of af te dwingen onder artikel 24 van de
AVG.
24. In casu worden persoonsgegevens van de klager door de verweerder verwerkt. De klager
formuleert aangaande deze verwerking een klacht tegenover verweerder. Artikel 57.1.f)
stelt als één van de taken van een toezichthoudende autoriteit het ‘behandelen van
klachten van betrokkenen’. Artikel 32 van de WOG duidt de Geschillenkamer aan als
‘administratief geschillenorgaan’. De Geschillenkamer is bijgevolg bevoegd om de klacht
van de klager te behandelen. Deze be slissing heeft niet tot doel de wet te toetsen, zoal s de
verweerder suggereert, maar wel om de verwerking van de persoonsgegevens van de
klager door de verweerder te toetsen aan de wet, in casu de AVG. De beoordeling hiervan
is gebaseerd op de artikelen van de AVG, in het bijzonder op de rechtsgrond (artikel 5.1.a)
en artikel 6.1 van de AVG, het principe van de min imale gegevensverwerking (artikel 5.1.c)
van de AVG), het principe van de opslagbeperking (artikel 5.1.e) van de AVG) en de
verantwoordelijkheden van de verwerkingsverantwoordelijke (artikel 24 van de AVG) , zoals
ook werd verduidelijkt in de uitnodiging tot het indienen van conclusies die op 10 juli 2024
naar de partijen werd verzonden .
25. In d i t kader wijst de Geschillenkamer ook op het A rrest 2023/AR/801 van het Marktenhof
dat stelt: “Par la Décision attaquée, l'APD n'a pas reporté ou suspendu l'application de la loi
du 16 décembre 2015. Elle a, conformément aux pouvoirs qui lui sont conférés par le RGPD
et la Loi APD […], traité la plainte qui lui était soumise, constaté certaines violations aux
dispositions du RGPD et pris une série de décisions, ayant le pouvoir de suspendre un
traitement de données contraire aux dispositions légales, co mme prévu par l'article 58,§2,j)
du RGPD et l'article 100,§1, 14° de la loi du 3 décembre 2017 […] » 9

26. De Geschillenkamer oordeelt dit middel ongegrond.
II.4. De toepassing van het ne bis in idem - beginsel
27. De verweerder verwijst naar de beslissing van de Geschillenkamer 102/2021 10
aangaande
dezelfde verwerking, gebaseerd op dezelfde grondslag en verzet zich tegen een andere

9
Hof van Beroep Brussel, sectie Marktenhof, arrest 2023/AR/801 van 20 december 2023 , randnummer 22 . Machinevertaling:
“Bij het bestreden besluit heeft de GBA de toepassing van de wet van 16 december 2015 niet uitgesteld of opgeschort. Zij
heeft, in overeenstemming met de bevoegdheden die haar zijn toegekend door de AVG en de wet GBA […] de bij haar
ingediende klacht behandeld, bepaalde schendingen van de bepalingen van de AVG vastgesteld en een reeks besluiten
genomen, met de bevoegdheid om de gegevensverwerking in strijd met de wettelijke bepalingen op te schorten, zoal s bepaald
in artikel 58, lid 2, onder j), van de AVG en artikel 100, lid 1, punt 14, van de wet van 3 december 2017.”
10
Geschillenkamer, beslissing 102/2021 van 13 september 2021.

Beslissing ten gronde 73 / 202 5 — 7 / 19
beoordeling van de Geschillenkamer. De verweerder wijst hiervoor op het ne bis in idem -
beginsel .
28. Het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna ‘HvJEU’) heeft in de zaak BPost t.
Belgische Mededingingsautoriteit 11
aangaande het ne bis in idem - beginsel reeds
verduidelijkt dat: “ […] de voorwaarde ‘idem’ vereist dat de materiële feiten dezelfde zijn.
Daarentegen vindt het beginsel ne bis in idem geen toepassing wanneer de feiten in
kwestie niet dezelfde maar slechts soortgelijk zijn.
De gelijkheid van de materiële feiten wordt namelijk opgevat als een geheel van concrete
omstandigheden die voortvloeien uit gebeurtenissen die in wezen dezelfde zijn, aangezien
daarbij dezelfde dader betrokken is en zij onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn in tijd en
plaats […] ” 12
.
29. De feiten in de beslissing van de Geschillenkamer 102/2021 betroffen dezelfde ‘dader’, in
casu de verweerder, maar zijn niet verbonden met de feiten in de huidige klacht als het gaat
over de tijd en de plaats. De beslissing 102/2021 betreft feiten van 4 jaar voor de feiten in
deze klacht en het betreft niet dezelfde geadresseerde en dus per definitie niet dezelfde
plaats waar de post werd afgeleverd en de foto werd genomen. De Geschillenkamer stelt
dan ook vast dat het soortgelijke feiten betreft , maar niet dezelfde feiten.
30. Gezien de voorwaarde ‘idem’ een constitutief element van het ne bis in idem - beginsel is en
hier niet aan is voldaan, oordeelt de Geschillenkamer dat het ne bis in idem - beginsel niet
van toepassing is en gaat de Geschillenkamer niet verder in op de argumentatie van de
verweerder. De Geschillenkamer oordeelt dit middel ongegrond.
II.5. De procedure voor de Geschillenkamer
II.5.1. Schending van het redelijkheids - , zuinigheids - en zorgvuldigheidsbeginsel
31. De verweerder argumenteert dat de Geschillenkamer het redelijkheids - , zuinigheids - en
zorgvuldigheidsprincipe schendt. Hij is van mening dat de Geschillenkamer prioriteit geeft
aan deze zaak zonder rekening te houden met de impact van de verwerking en de e fficiëntie
van de potentiële tussenkomst, waardoor zij niet zou handelen als een normaal voorzichtig
en zorgvuldig bestuur. Inzake impact wijst hij naar het sepotbeleid van de Geschillenkamer ,
waar geen van de negen algemene criteria voor grote maatschappe lijke impact en/of
persoonlijke impact 13
van toepassing is. De verweerder beschouwt de verwerking immers
als een kleinschalige verwerking van de gegevens van één persoon die niet tot de categorie

11
HvJEU, Arrest van 22 maart 2022, BPost NV t. Belgische Mededingingsautoriteit, C - 117/20, EU:C:2022:202.
12
Ibid, randnummer 36 - 37.
13
Sepotbeleid Geschillenkamer, gepubliceerd op 18 juni 2021, 3.2.1 Algemene criteria voor grote maatschappelijke en/of
persoonlijke impact.

Beslissing ten gronde 73 / 202 5 — 8 / 19
van bijzondere persoonsgegevens behoren. Inzake efficiëntie wijst de verweerder naar (i)
de eerdere afgesloten procedure, waarbij de klacht als ‘klaarblijkelijk ongegrond’ werd
beschouwd 14
, (ii) een tweede procedure die gelijktijdig loopt voor soortgelijke
verwerkingen , (iii) het gebruik op de website van de GBA van het uitvoeringsKB als
voorbeeld van wettelijke bepaling omtrent het verwerken van gegevens op een
identiteitskaart , (iv) de publiciteit die de klager aan zijn klacht heeft gegeven , (v) verwarring
tussen het begrip identiteitsbewijs en identiteitskaart, (vi) het uitbreiden van de omvang
van de klacht en (v ii ) het niet uitoefenen van de rechten van betrokkene door de klager
alvorens klacht in te dienen .
32. Het toezicht door de Geschillenkamer is niet primair gericht op het beslechten van
geschillen tussen partijen, maar is één van de instrumenten van de GBA om toe te zien op
de naleving van de regels inzake gegevensbescherming, in overeenstemming met de
bepalingen in de EU Verdragen, de AVG en de WOG. In zijn conclusies haalt de verweerder
aan dat hij ongeveer 120.000 aangetekende zendingen per dag behandelt en de foto
bijhoudt voor 13 maanden. De verweerder heeft theoretisch bijgevolg permanent ongeveer
45.0 00.000 foto’s van identiteitskaarten in een bestand beschikbaar voor controle,
waaronder één of meerdere foto’s van de identiteitskaart van de klager. Een dergelijke
verwerking betreft een verwerking met een grote maatschappelijke impact omwille van
het aa ntal betrokkenen waarvan de persoonsgegevens verwerkt worden en omwille van de
gevoelige gegevens die verzameld staan op de identiteitskaart. Daarenboven behoort het
tot de discretionaire bevoegdheid van de Geschillenkamer om te kiezen welk gevolg zij
geef t aan een bepaalde zaak , hetgeen de verweerder ook beaamt 15
. De d oor de verweer d er
opgeworpen procedurele elementen hebben niet tot gevolg dat de rechten van
verdediging zijn geschonden, aangezien de verweer d er de kans heeft gekregen om zijn
argumentatie volledig naar voor te brengen door middel van de conclusie van antwoord en
dupliek; daarenboven heeft de verweer d er zijn recht op tegenspraak ten volle kunnen
uitoefenen tijdens de hoorzitting van de Geschillenkamer. De verweer d er heeft aldus geen
enkel nadeel ondervonden en de rechten van verdediging zijn gerespecteerd.
33. Daarenboven wijst de verweerder zelf op de impact van de verwerking van
persoonsgegevens onder zijn verantwoordelijkheid en de efficiëntie van de tussenkomst
van de Geschillenkamer wanneer hij stelt: “ Er dient op te worden gewezen dat de
Geschillenkamer met haar beslissing in de onderhavige procedure kan bijdragen aan het
doen terugkeren van de sereniteit in het publieke debat omtrent de afgifte van
ingeschreven zendingen door [de verweerder]. In de afg elopen maanden zijn tientallen
postbodes verbaal, en in sommige gevallen ook fysiek, aangevallen bij het afleveren van

14
Geschillenkamer, beslissing 102/2021 van 13 september 2021.
15
Stuk 24, BPost Syntheseconclusie zonder stukken , randnummer 53.

Beslissing ten gronde 73 / 202 5 — 9 / 19
ingeschreven zendingen.” 16
Ondanks zijn argumentatie van het tegendeel, erkent de
verweerder hiermee impliciet de impact van zijn verwerkingen en de efficiëntie van de
tussenkomst door de Geschillenkamer op basis van deze procedure.
34. De Geschillenkamer wijst er op dat zij niet behoeft te motiveren waarom de tussenkomst
van de GBA redelijk, zuinig en zorgvuldig is. Ten overvloede wijst de Geschillenkamer
echter op het volgende. O p basis van
• de grote maatschappelijke impact van de gegevensverwerking,
• de omvang van het geschil die op basis van de discretionaire bevoegdheid van de
Geschillenkamer bepaald werd in de uitnodiging tot conclusies en
• de wettelijke mogelijkheden van de Geschillenkamer om deze verwerking te
controleren en, indien nodig, bij te sturen,
bestaat er geen reden voor twijfel dat de tussenkomst van de GBA redelijk, zuinig en
zorgvuldig is en dat het recht van verdediging is gerespecteerd .
II.5.2. Schending van rechtszekerheids - en vertrouwensbeginsel
35. De verweerder argumenteert bijkomend dat het rechtszekerheids - en het
vertrouwensbeginsel niet werden gerespecteerd om vier redenen: (i) de wettelijke
ontvankelijkheidsvereisten werden n iet toegepast, (ii) de behandeling gaat in tegen het
sepotbeleid, (iii) de website van de GBA gebruikt het uitvoeringsKB als voorbeeld van
wettelijke bepaling omtrent het verwerken van gegevens op een identiteitskaart en ( i v) er
is een eerdere afgesloten procedure, waarbij de klacht als ‘klaarblijkelijk ongegrond’ werd
beschouwd.
36. Aangaande de ontvankelijkheidsvereisten en de toepassing van het sepotbeleid verwijst
de Geschillenkamer naar randnummer 1 9 - 2 2 . Aangaande het voorbeeld op de website van
de GBA en de beslissing 102/2021 wijst de Geschillenkamer erop dat de omvang van zowel
het voorbeeld als de beslissing beperkt is tot een beoordeling van artikel 6.1 van de AVG
( de rechtsgrond van de verwerking ) . De omvang van de huidige klacht is echter ruimer, wat
een ( nieuwe ) tussenkomst van de Geschillenkamer redelijkerwijs verantwoordt. De
Geschillenkamer acht zich daarenboven niet gebonden aan de publicatie op de website van
de GBA die algemeen en strikt informatief van aard is en niet is gebaseerd op de feiten in
de onderhavige zaak en het verweer van de partijen. Ten opzichte van de eerdere beslissing
van de Geschillenkamer is deze zich bewust van de verwachtingen die zij had gecreëerd
door de klacht tegen d e rechtsgrond van de verwerking van de identiteitskaart door de
verweerder te seponeren als ‘kennelijk ongegrond’ . Die verwachtingen spelen een rol bij de

16
Stuk 24, BPost Syntheseconclusie zonder stukken , randnummer 46.

Beslissing ten gronde 73 / 202 5 — 10 / 19
beoordeling van het onderdeel van deze klacht dat de rechtsgrond van de verwerking
betreft.
II.6. De rechtmatigheid van de verwerking
II.6.1. Afbakening van het geschil
37. Aangaande de controle van de identiteit van de ontvanger van een aangetekende zending,
stelt de Geschillenkamer vast dat het uitvoeringsKB spreekt van twee verschillende, maar
aan elkaar verwante verwerkingen. Enerzijds spreekt het uitvoeringsKB van de con trole
van de identiteit door de verweerder, anderzijds spreekt het uitvoeringsKB van het
bewij zen van deze uitgevoerde identiteitscontrole. De Geschillenkamer merkt op dat de
klager zich niet verzet tegen de identiteitscontrole aan de hand van zijn identit eitskaart. Hij
verzet zich echter wel tegen het nemen van een foto van zijn identiteitskaart als bewijs van
deze identiteitscontrole. De Geschillenkamer zal dus enkel ingaan op het bewijs van de
identiteitscontrole en zich niet uitspreken over de identitei tscontrole zelf die wordt
uitgevoerd door de verweerder.
38. De Geschillenkamer duidt er eveneens op dat het uitvoeringsKB spreekt van
identiteitsbewijs en identiteitskaart, waarbij de identiteitskaart één van de mogelijkheden
is om te dienen als identiteitsbewijs. Naast de identiteitskaart staan in het uitvoeringsK B
nog andere identiteitsbewijzen die dienstig kunnen zijn voor de verweerder. De klager heeft
in zijn conclusie duidelijk gemaakt dat hij zich specifiek verzet tegen het gebruik van zijn
identiteitskaart als bewijs van identiteitscontrole.
II.6.2. De rechtsgrond wettelijke verplichting
39. In zijn conclusie stelt de verweerder: “ Vooreerst is het zo dat het vragen van het
identiteitsbewijs van de geadresseerde van een ingeschreven zending wordt
voorgeschreven bij wet, meer bepaald artikel 9, §1 van het KB van 14 maart 2022.” 17

40. De Geschillenkamer herinnert e r aan dat, om zich rechtmatig te kunnen beroepen op de
rechtsgrondslag uit artikel 6.1.c van de AVG, persoonsgegevens enkel verwerkt mogen
worden als dit noodzakelijk is voor de vervulling van een wettelijke verplichting die op de
verwerkingsverantwoordelijk e rust. De verwerking moet in deze gevallen altijd een
grondslag hebben in het recht van de Europese Unie of dat van de betreffende lidstaat,
waarin ook het doel van de verwerking moet staan. Er moet bijgevolg worden nagegaan of
in dit geval aan de in dat artikel gestelde voorwaarden is voldaan.
Een duidelijke, precieze en voorspelbare rechtsgrondslag

17
Stuk 24, BPost Syntheseconclusie zonder stukken, randnummer 59.

Beslissing ten gronde 73 / 202 5 — 11 / 19
41. Volgens o verweging 41 van de AVG moet deze rechtsgrondslag of wetgevingsmaatregel
duidelijk en nauwkeurig zijn en moet de toepassing ervan voor de rechtzoekenden
voorspelbaar zijn, overeenkomstig de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de
Europese Unie (hierna ‘Hof van Justitie’) en het E uropees Hof voor de R echten van de M ens
(hierna ‘EHRM’) .
42. De Geschillenkamer verwijst in dit verband meer bepaald naar het arres t .......
International 18
van het Hof van Justiti e d.d. 6 oktober 2020, waarin het Hof stelt dat de
betrokken wetgevin g duidelijke en precieze regels dient te bevatten “ over de reikwijdte en
de toepassing van de betrokken maatregel, zodat degenen van wie de persoonsgegevens
aan de orde zijn, over voldoende waarborgen beschikken dat die gegevens doeltreffend
worden beschermd tegen het risico van misbruik ”. Het Hof voegt hieraan toe: “ Die regeling
moet wettelijk verbindend zijn naar intern recht en in het bijzonder aangeven in welke
omstandigheden en onder welke voorwaarden een maatregel die voorziet in de verwerking
van der gelijke gegevens kan worden genomen, en aldus waarborgen dat de inmenging tot
het strikt noodzakelijke wordt beperkt […] ” 19
.
43. Artikel 9, §1 van het uitvoeringsKB legt de verweerder op een bewijs van de
identiteitscontrole te verzamelen en te bewaren voor 13 maanden. De verweerder
overtuigt in zijn argumentatie dat het doel van deze verwerking het verzekeren van de
juridische waarborgen die rusten op de aangetekende zending is . De verweerder moet in
geval van geschil kunnen aantonen dat de zending wel degelijk werd bezorgd aan de juiste
ontvanger (of zijn gevolmachtigde). Dit doel is terug te vinden in de definitie van de
aangetekende zending, die is opgenomen in ar tikel 2, 9° van de wet op de postdiensten.
44. Het bewijs van de identiteitscontrole bestaat uit een “ handgeschreven, fotografische of
elektronische kopie van het identiteitsbewijs ” of “ eender welk ander bewijsmiddel dat hij
nuttig acht ”. Hetzelfde artikel definieert in de tweede paragraaf het identiteitsbewijs: “ elk
document aan de hand waarvan men zich kan vergewissen van de identiteit van een
persoon, zonder zich te beperken tot een identiteitskaart, een paspoort of een rijbewijs. Dat
document, dat afkomstig is van een federale, regionale, provincia le of gemeentelijke
administratieve overheid vermeldt de naam en de voornaam van de houder en is voorzie n
van een foto waarop de houder herkenbaar is .”
45. De Geschillenkamer oordeelt dat in deze rechtsgrond:
• het doel van de verwerking van persoonsgegevens duidelijk is, met name de
identiteit van de ontvanger van een aangetekende zending controleren en het

18
HvJ EU, Arrest van 6 oktober 2020, ....... ............. .. . ........ .. ..... ... ....... ... ............ ....... .... , . -
623/17, EU:C:2020:790, randnummer 68.
19
Ibid.

Beslissing ten gronde 73 / 202 5 — 12 / 19
bewijs van de identiteitscontrole bekomen en bewaren , gezien de juridische
waarborgen die rusten op de aangetekende zending ;
• de categorie van betrokkenen duidelijk is, met name de personen die een
aangetekende zending in ontvangst nemen (de geadresseerde of de
gevolmachtigde) ;
• de benodigde persoonsgegevens hiervoor bepaald zijn, met name de naam, de
voornaam en de foto van de betrokkene ;
• de bewaartermijn is bepaald, met name 13 maanden ;
• de verwerking voorspelbaar is, met name wordt er een handgeschreven,
fotografische of elektronische kopie van een officieel document van de overheid
waarop deze persoonsgegevens voorkomen, genomen op het moment van
aflevering van de aangetekende zending door de postbediende.
Noodzakelijkheid
46. Ingevolge artikel 6 .1.c ) van de AVG geldt dat de verwerking rechtmatig is indien en voor
zover de verwerking noodzakelijk is voor de vervulling van de wettelijke verplichting die op
de verwerkingsverantwoordelijke rust. Wanneer persoonsgegevens worden verwerkt , dan
moeten zij voor het doel toereikend en ter zake dienend zijn.
47. De Geschillenkamer stelt samen met de verweerder vast dat de wet op de postdiensten de
aangetekende zending een bijzondere juridische waarde toekent. Eén van deze
waarborgen is dat de postbediende de identiteit van de geadresseerde controleert, zodat
de aa ngetekende zending met zekerheid bij de juiste persoon wordt achtergelaten. Om
deze controle te kunnen bewijzen, oordeelt de Geschillenkamer dat het noodzakelijk is dat
er een kopie wordt genomen en bewaard van het effectief gebruikte document van de
overh eid waarmee de identiteitscontrole werd uitgevoerd.
Conclusie
48. De Geschillenkamer oordeelt dat er in hoofde van de wet op de postdiensten en het
uitvoeringsKB een wettelijke verplichting rust op de verweerder om de naam, de voornaam
en de foto van de klager te verzamelen en te bewaren met als doel het verzekeren van de
juridische waarborgen van een aangetekende zending. Derhalve stelt de Geschillenkamer
geen inbreuk vast tegen artikel 5.1.a ) juncto artikel 6.1 van de AVG.
49. Dit oordeel ligt in lijn met de beslissing van de Geschillenkamer van 13 september 2021.

Beslissing ten gronde 73 / 202 5 — 13 / 19
II.7. De min imale gegevensverwerking
50. In de rechtsgrond van de verwerking heeft de Koning de keuze van de drager van de
noodzakelijke persoonsgegevens overgelaten aan de verweerder, zolang het maar een
kopie is van een document van een overheid dat de naam, de voornaam en de foto van de
ontvan ger bevat, of enig ander bewijsmiddel dat de verweerder nuttig acht. De Koning laat
het dus aan de verweerder om te beoordelen welke drager het meest geschikt is. De
Geschillenkamer volgt de verweerder wanneer deze argumenteert dat deze keuze hem
toekomt e n niet de betrokkene zelf , zoals de klager leek te insinueren .
51. Om deze keuze te maken baseert d e verweerder zich momenteel op de invloed van de
werkomstandigheden van de postbediendes , de hoeveelheid te verwerken aangetekende
zendingen en de autoriteit van de kopie als bewijswaarde . De verweerder verzet zich ook
tegen de keuze voor een handgeschreven bewijs omwille van mogelijke fouten bij het
overschrijven en dus een mogelijke inbreuk op de juistheid van de gegevens conform artikel
5.1.d ) van de AVG.
52. De Geschillenkamer stelt echter vast dat de verweerder het principe van de min imale
gegevensverwerking uit artikel 5.1. c ) van de AVG niet meeneemt in deze beoordeling van
de keuze van de drager. Meer nog, de verweerder argumenteert dat het beoordelen van de
minimale gegevensverwerking e en contra legem interpretatie van het uitvoeringsKB zou
uitmaken aangezien de keuze voor een foto van de identiteitskaart letterlijk is opgenomen
in dit KB. De Geschillenkamer volgt deze redenering van de verweerder niet en wijst
hiervoor naar het materiële toepassingsgebied van artikel 2 van de AVG en naar de
voorrang van het Unierecht op het nati onale recht. De Geschillenkamer wijst in dit verband
ook op het arrest ‘Mediahuis’ van het Marktenhof waarin het Hof duidelijk maakt dat een
wetsbepaling terzijde moet gelaten worden indien deze bepaling niet conform is met een
duidelijke Unierechtelijke b epaling. 20

53. Volgens het beginsel van min imale gegevensverwerking, vastgelegd in artikel 5.1.c) van de
AVG, moeten persoonsgegevens toereikend zijn, ter zake dienend en beperkt tot wat
noodzakelijk is voor de doeleinden waarvoor zij worden verwerkt. Overweging 39 van d e
AVG voegt hieraan toe: "Persoonsgegevens mogen alleen worden verwerkt indien het doel
van de verwerking niet redelijkerwijs op een andere wijze kan worden verwezenlijkt."
54. Door een foto te nemen van het identiteitsbewijs van de klager, verwerkt de verweerder
alle persoonsgegevens die op deze kaart vermeld staan en bewaart de verweerder deze
gegevens voor 13 maanden. Aangezien de naam, de voornaam en de foto van de ontvanger

20
Hof van Beroep Brussel, sectie Marktenhof, arrest 2024/AR/1690 van 19 maart 2025, randnummer 20.

Beslissing ten gronde 73 / 202 5 — 14 / 19
van de aangetekende zending, in casu de klager, op de identiteitskaart staan, is deze
verwerking toereikend voor het doel van de verwerking.
55. Om een identiteitscontrole uit te voeren heeft de postbediende enkel de gegevens die zijn
vermeld op de aangetekende zending als referentie: de naam, de voornaam en het adres.
Op de identiteitskaart staan echter meer gegevens, zoals de geboortedatum, de
ge boorteplaats, het geslacht, de nationaliteit, de nummer van de identiteitskaart en de
geldigheidsduur; op de nieuwe e - ID staat eveneens het rijksregisternummer op de
voorkant van de kaart. Al deze gegevens zijn niet ter zake dienend voor de verweerder ,
aan gezien hij geen referentiegegevens heeft waarmee hij eventueel een bijkomende
controle zou kunnen uitvoeren of aantonen . De verweerder haalt zelf in dit verband het
kaartnummer van de identiteitskaart aan: “ Nochtans kan worden gesteld dat het
kaartnummer van de identiteitskaart in zekere zin als een gevoeliger gegeven kan worden
beschouwd, terwijl het KB van 14 maart 2022 uitdrukkelijk in bewijsmiddelen voorziet (bv.
rijbewijs) die geen dergelijke gegevens va n de identiteitskaart bevat” 21
.
56. De Geschillenkamer stelt echter vast dat de verweerder blijkbaar het geweer van schouder
heeft veranderd. In de communicatie van de verweerder naar de klager van 14 mei 2024,
na het indienen van de klacht, staat: “ Wat de procedure betreft, is er een alternatief voor
het maken van foto’s van de identiteitskaart. […] De mogelijkheid om de foto te weigeren
moet worden geboden. […].” 22

57. Ook in de instructies aan de postbodes die door de verweerder werden toegevoegd aan de
stukken, staat de procedure beschreven wanneer een betrokkene weigert een foto van zijn
identiteitsbewijs te laten nemen:
• “ Controleer de identiteit […]
• Noteer het nummer van de identiteitskaart en de volledige naam […]
• Neem een foto van je notities met bovenstaande gegevens
• […]” 23

58. Dezelfde procedure staat ook beschreven in de rubriek veel gestelde vragen van de
webpagina, zoals overgemaakt door de verweerder in de stukken: ” Als je liever geen foto
van je identiteitskaart wilt laten nemen bij een aangetekende zending, zijn er enkele
alternatieven: […] Je kan de postbode ook vragen om jouw volledige naam en je

21
Stuk 24, BPost Syntheseconclusie zonder stukken , randnummer 65.
22
Bijlage 20240514_Communicatie over uw dossier_bpost.pdf aan stuk 8, Klager Verzoek kopie dossier en hoorzitting +
bijkomende info, p. 1.
23
Stuk 12 – Verslag team briefing Z van 18 oktober 2023.pdf dat deel uitmaakt van de conclusie van antwoord van de
verweerder.

Beslissing ten gronde 73 / 202 5 — 15 / 19
identiteitskaartnummer te noteren op het afwezigheidsbericht en daarvan een foto te
maken .” 24

59. In dat verband verwijst de Geschillenkamer naar het advies van de GBA aan de min ister op
het ontwerp van het uitvoeringsKB 25
:
“ Na bevraging preciseert de aanvrager terzake het volgende:
‘Het bewijs van een correcte bezorging van de aangetekende brief houdt in dat van
de geadresseerde een handtekening en een bewijs van identiteit worden
verzameld.
[…]
- Identiteitsbewijs:
• De postbode gebruikt de Mobi om, met toestemming van de ontvanger, een
foto van de voorkant van de identiteitskaart te nemen. Wanneer de
postbode de ontvanger kent, worden enkel naam en voornaam in de Mobi
opgenomen. Wanneer de ontvanger niet akkoord is met het nemen van
een foto van de voorkant van de identiteitskaart, noteert de postbode het
identiteitskaartnummer in de Mobi (of op het bewijs van bezorging en maakt
hier een foto van via de Mobi).’
• […] ” 26
. (nadruk door de Geschillenkamer)
60. Aangaande dit bestaande beleid van de verweerder merkt de Geschillenkamer op dat de
verweerder ervan uitgaat dat het aan de betrokkene is om een overmatige verwerking van
zijn persoonsgegevens te weigeren, alvorens een meer gegevensbeschermingsvriendelijk
alternatief aan te bieden. De Geschillenkamer wijst er echter op dat het aan de
verwerkingsverantwoordelijke is om het principe van de min imale gegevensverwerking in
alle gevallen toe te passen.
61. De Geschillenkamer stelt vast dat de verweerder niet kiest voor een bewijsmiddel waarvan
enkel de naam, de voornaam en de foto verwerkt worden of nergens enige technische of
organisatorische maatregel neemt om de verwerking van het teveel aan
persoonsgegevens op de andere bewijsmiddelen tegen te gaan.
Conclusie

24
Stuk 16 – Uittreksel pagina ‘Veelgestelde vragen’ identiteitsbewijs.pdf dat deel uitmaakt van de conclusie van antwoord van
de verweerder.
25
GBA, Advies nr. 211/2021 van 16 november 2021, ontwerp van koninklijk besluit betreffende de postdiensten (CO - A - 2021 -
189), beschikbaar op https://www.gegevensbeschermingsautoriteit.be/publications/advies - nr. - 211 - 2021.pdf .
26
Ibid, randnummer 24.

Beslissing ten gronde 73 / 202 5 — 16 / 19
62. In casu stelt de Geschillenkamer vast dat de verwerking van een kopie van de
identiteitskaart een inbreuk is tegen het algemene principe van de min imale
gegevensverwerking, één van de vijf kernprincipes van de AVG. Het feit dat de overheid
deze specifieke verwerking heeft opgenomen in het uitvoeringsbesluit is bijgevolg niet
conform aan dit principe en moet dus terzijde gelaten worden of worden opgelost met
afdoende technische en organisatorische maatregelen . Een dergelijke beoordeling van de
Geschillenkamer betreft geen contra legem interpretatie maar wel een toepa ssing van
voorrang van het Unierecht ten opzichte van een nationaalrechtelijke bepaling die daarmee
in strijd is.
63. De Geschillenkamer oordeelt dat de verweerder een inbreuk maakt tegen artikel 5.1.c ) van
de AVG door een surplus aan persoonsgegevens van de klager te verwerken die niet ter
zake dienend zijn en evenmin beperkt zijn tot wat noodzakelijk is voor het doel van de
verwerking zoals vastgelegd in de rechtsgrond van deze verwerking.
II.8. De opslagbeperking
64. Volgens het beginsel van de opslagbeperking , vastgelegd in artikel 5.1. e ) van de AVG,
mogen persoonsgegevens enkel bewaard worden zolang ze noodzakelijk zijn voor de
doeleinden waarvoor ze verwerkt werden. Het uitvoeringsKB bepaalt in artikel 9, §1 dat het
bewijs van identiteitsverificatie gedurende 13 maanden bewaard wordt door de aanbieder
van postdiensten.
65. De verweerder argumenteert dat het toepassen van een kortere termijn dan in het
uitvoeringsKB voorzien, een tekortkoming zou uitmaken van de wettelijke verplichtingen
die op de verweerder rusten. Zij bewaart deze bewijzen van identificatie dan ook veilig en
voor de duur van 13 maanden, waarna ze automatisch verwijderd worden.
66. De Geschillenkamer stelt vast dat noch in de regelgeving, noch door de verweerder in zijn
verweermiddelen een verantwoording naar voor wordt geschoven waarom de
bewaartermijn op 13 maanden is bepaald. Wel komt de bewaartermijn van het bewijs van
identificatie overeen met de opgelegde bewaartermijn van het bewijs van verzending.
67. Gezien het belang van de aangetekende zending en het doel van het verwerken van de
persoonsgegevens, met name het bewijs van identificatie van de ontvanger van een
aangetekende zending kunnen leveren, en gezien de bewaartermijn expliciet is vermeld in
de r egelgeving, oordeelt de Geschillenkamer dat de verweerder geen inbreuk maakt op
artikel 5.1.e ) van de AVG.

Beslissing ten gronde 73 / 202 5 — 17 / 19
II.9. De verantwoordelijkheid van de verwerkingsverantwoordelijke
68. De klager verweet de verweerder in zijn klacht dat de werknemers van de verweerder niet
op de hoogte waren van de organisatorische maatregelen of deze organisatorische
maatregelen niet toepasten.
69. Gezien de hierboven aangehaalde problematiek rond de min imale gegevensverwerkingen
en het problematische beleid van de verweerder, waarbij deze verwachtte van de klager om
zich te verzetten tegen de overmatige gegevensverwerking alvorens een alternatief aa n te
bieden, acht de Geschillenkamer het niet opportuun om op dit onderdeel van de klacht
verder in te gaan. Dit laat evenwel onverlet dat het aan de verweerder is om, waar nodig,
maatregelen te nemen voor de volledige naleving van alle verplichtingen die uit de AVG
voortvloeien en die onder zijn verantwoordelijkheid vallen.
III. Corrigerende maatregelen en sancties
70. Volgens de bewoordingen van artikel 100.1 van de WOG heeft de Geschillenkamer de
bevoegdheid om:
1° een klacht te seponeren;
2° de buitenvervolgingstelling te bevelen;
3° een opschorting van de uitspraak te bevelen;
4° een schikking voor te stellen;
5° waarschuwingen en berispingen te formuleren;
6° te bevelen dat wordt voldaan aan de verzoeken van de betrokkene om zijn rechten uit
te oefenen;
7° te bevelen dat de betrokkene in kennis wordt gesteld van het veiligheidsprobleem;
8° te bevelen dat de verwerking tijdelijk of definitief wordt bevroren, beperkt of verboden;
9° te bevelen dat de verwerking in overeenstemming wordt gebracht;
10° de rechtzetting, de beperking of de verwijdering van gegevens en de kennisgeving
ervan aan de ontvangers van de gegevens te bevelen;
11° de intrekking van de erkenning van certificatie - instellingen te bevelen;
12° dwangsommen op te leggen;
13° administratieve geldboeten op te leggen;
14° de opschorting van grensoverschrijdende gegevensstromen naar een andere Staat
of een internationale instelling te bevelen;

Beslissing ten gronde 73 / 202 5 — 19 / 19
Een dergelijk beroep kan worden aangetekend middels een verzoekschrift op tegenspraak dat de
in artikel 1034 ter van het Gerechtelijk Wetboek opgesomde vermeldingen dient te bevatten 27
. Het
verzoekschrift op tegenspraak dient te worden ingediend bij de griffie van het Marktenhof
overeenkomstig artikel 1034 quinquies van het Ger.W. 28
, dan wel via het e - Deposit
informaticasysteem van Justitie (artikel 32 ter van het Ger.W.).



(Get). H ielke H IJMANS
Voorzitter van de Geschillenkamer

27
Het verzoekschrift vermeldt op straffe van nietigheid:
1° de dag, de maand en het jaar;
2° de naam, voornaam, woonplaats van de verzoeker en, in voorkomend geval, zijn hoedanigheid en zijn rijksregister - of
ondernemingsnummer;
3° de naam, voornaam, woonplaats en, in voorkomend geval, de hoedanigheid van de persoon die moet worden
opgeroepen;
4° het voorwerp en de korte samenvatting van de middelen van de vordering;
5° de rechter voor wie de vordering aanhangig wordt gemaakt;
6° de handtekening van de verzoeker of van zijn advocaat.
28
Het verzoekschrift met zijn bijlage wordt, in zoveel exemplaren als er betrokken partijen zijn, bij aangetekende brief gezond en
aan de griffier van het gerecht of ter griffie neergelegd.


Link: https://www.autoriteprotectiondonnees.be/index.php

Testo del 2025-05-08 Fonte: autoriteprotectiondonnees.be




Commenta



i commenti sono anonimi e inviati via mail e cancellati dopo aver migliorato la voce alla quale si riferiscono: non sono archiviati; comunque non lasciare dati particolari. Si applica la privacy policy.







Nota: il dizionario è aggiornato frequentemente con correzioni e giurisprudenza